Flora- en faunawet

De doelstelling van de Flora- en faunawet is de bescherming en het behoud van de ‘gunstige staat van instandhouding’ van in het wild levende planten- en diersoorten. Het is een passief instrument, wat wil zeggen dat deze wet niet streeft naar groeiende populaties van beschermde soorten maar enkel naar het behoud. Actieve soortenbescherming door middel van soortbeschermingsplannen, leefgebiedenbenadering, subsidies en beheerplannen streven wel naar een verbetering.

De Flora- en faunawet is in 2002 ingesteld en is sindsdien een aantal keer aangepast. Deze wet beschermt een aantal specifiek planten- en diersoorten in Nederland. Met deze wet zijn ook internationale verplichtingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn geïmplementeerd in Nederlandse wetgeving.

Beschermingscategorieën

De beschermde soorten zijn onderverdeeld in drie beschermingscategorieën. Alle in Nederland voorkomende vleermuissoorten zijn in de zwaarste categorie geplaatst. Dit geldt dus ook voor de vleermuissoorten die algemeen in Nederland voorkomen. De reden hiervoor is dat alle Europese vleermuissoorten zijn opgenomen in bijlage IV van de Habitatrichtlijn, waardoor alle lidstaten verplicht zijn deze soorten strikt te beschermen.

Verbodsbepalingen

In de wet zijn de activiteiten benoemd die zijn verboden, als zij schade toebrengen aan de beschermde soorten. Bij beheer-, sloop-, renovatie- en nieuwbouwwerkzaamheden, maar bijvoorbeeld ook bij het toepassen van verlichting, zijn de volgende verbodsbepalingen relevant wat betreft de vleermuizen:
• Het doden, verwonden, vangen, bemachtigen en opsporen van vleermuizen (artikel 9);
• Het opzettelijk verontrusten van vleermuizen (artikel 10);
• De voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren (artikel 11);
• Het vervoeren of ‘onder zich hebben’ van vleermuizen (artikel 13).

Bovendien is iedereen verplicht om handelingen achterwege te laten, of de gevolgen zoveel mogelijk te beperken, wanneer redelijkerwijs kan worden vermoed of geweten dat deze nadelige gevolgen kunnen hebben voor (individuele) planten of dieren (zorgplicht, artikel 2).

Afwijken van de verbodsbepalingen

Het uitgangspunt van de wet is het ‘nee, tenzij’-principe. Dit betekent dat de bovengenoemde activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten in principe verboden zijn. Vanaf
2002, toen de Flora- en faunawet in werking trad, tot aan medio 2009 kon vaak van de verbodsbepalingen een ontheffing worden verleend door het ministerie van LNV. Doordat is gebleken dat de Flora- en faunawet op een aantal punten in strijd is met de Europese richtlijnen, is dit beleid in augustus 2009 aangescherpt.

Negatieve effecten op in een plangebied aanwezige beschermde soorten moeten sindsdien volledig worden voorkomen, voordat de verstorende werkzaamheden worden uitgevoerd. Hiervoor kan het nodig zijn om ruim voor de uitvoering van de werkzaamheden vervangende verblijfplaatsen of migratieroutes aan te leggen. Een ontheffing kan alleen nog worden verleend voor projecten die een ‘dwingende reden van groot openbaar belang’ hebben of worden uitgevoerd ten behoeve van de ‘openbare veiligheid en volksgezondheid’ of de ‘bescherming van flora en fauna’.

Gedragscode

Er is ook een mogelijkheid om vrijgesteld te worden van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet door middel van een door het ministerie van LNV goedgekeurde gedragscode. Deze gedragscode kan worden opgesteld door de partij die door haar activiteiten de verbodsbepalingen dreigt te overtreden. Inmiddels is een flink aantal gedragscodes goedgekeurd, waarvan ook gebruik kan worden gemaakt door derden. Maar een gedragscode kan voor vleermuizen en de andere soorten uit de zwaarste beschermingscategorie nooit gelden voor ruimtelijke ontwikkelingen, alleen voor bestendig beheer en onderhoud en bestendig gebruik.

Verder lezen over de Flora- en faunawet?

• Website van het ministerie van LNV: www.minlnv.nl
www.overheid.nl (onderdeel wet- en regelgeving)