Laatvlieger

Uiterlijk

Grote soort met brede vleugels en donkere kop en oren. Jachtvlucht met trage vleugelslag, in lange banen met wijde bochten en plotselinge uitvallen.

Laatvlieger op muur Erik Korsten)

Verspreiding

De laatvlieger (Eptesicus serotinus) is een gebouwbewonende soort die overal in Nederland, maar vooral in het half open tot open gebied wordt aangetroffen. Het is daarmee ook een typische soort van het agrarische landschap en de rand van bebouwingskernen. Geen typische stadssoort. In stedelijke omgeving gebonden aan stadsranden en grotere open parklandschappen.

Foerageergebieden

De laatvlieger jaagt in de beschutting van opgaande elementen, zoals bosranden, heggen en lanen, gemiddeld op een hoogte tussen 5 en 20 meter. Ze vliegt daarbij op enige afstand van de vegetatie boven (vochtige) graslandgebieden, weilanden, langs kanalen en vaarten en in tuinen en parken met vijvers. Bij windstil weer wordt het open gebied vaker bezocht, en kan ze ook tot boven open water jagen. In de buurt van de bebouwde kom jaagt ze veelvuldig bij straatlantaarns. De foerageergebieden liggen in een straal van 1 tot 5 (zelden meer) kilometer rondom de verblijfplaats.

Zomerverblijfplaatsen

Kraamverblijfplaatsen zijn waargenomen in gebouwen, in spouwmuren, achter de betimmering, daklijst, onder pannen, of onder het lood rondom de schoorsteen, maar ook wel op zolders. Solitaire mannetjes worden soms achter vensterluiken gevonden. (Kraam)groepen bestaan meestal uit enkele tientallen en zelden meer dan 50 dieren. Ze bewonen een netwerk van verschillende huizen tot op hooguit enkele honderden meters uit elkaar. Ze verhuizen regelmatig binnen het netwerk, maar zijn in principe erg plaats- en gebiedstrouw. Soms wordt één en hetzelfde gebouw vele jaren achter elkaar als zomer- en winterverblijf gebruikt.

Paarverblijfplaatsen

In paartijd in september/oktober worden vergelijkbare verblijven gebruikt, waarbij plotseling kleine groepjes op plaatsen gevonden worden waar ze in de zomer niet zaten.

Vliegroutes

Vliegroutes volgen waar mogelijk lijnvormige structuren, maar laatvliegers vliegen bij gunstige weersomstandigheden gerust grotere afstanden door open gebied.

Winterverblijfplaatsen

Als winterverblijf worden met de zomerverblijven vergelijkbare en dus relatief droge plekken gebruikt. Het ontdekken van winterslapende laatvliegers in de spouwmuur, achter betimmeringen, achter daklijsten, onder pannen, of op zolder is echter erg moeilijk. In Limburg worden ze in spleten in de buurt van de ingang van grotten en groeves gevonden. Over de winterslaapstrategie is weinig bekend. Ze zijn van november tot maart/april vrijwel uit ons blikveld verdwenen.

Migratie

De laatvlieger geldt als “standvleermuis”, waarvan verplaatsingen over meestal tot 40 tot 50 km plaatsvinden, maar maxima van 330 km zijn ook bekend.