Meervleermuis

Uiterlijk

Middelgrote vleermuis met relatief grote poten. Typische jachtvlucht is een strakke vlucht op 5 - 75 cm boven het wateroppervlak.

Meervleermuis (© Johannes Regelink)

Verspreiding

De meervleermuis (Myotis dasycneme) heeft in Nederland ‘s zomers een ruime vooral westelijke en noordwestelijke verspreiding. De belangrijkste netwerken van kraamkolonies zijn bekend uit het waterrijke laagveen-, zeeklei- en IJsselmeergebied van Holland, Utrecht, Friesland, Groningen en de Kop van Overijssel en het rivierengebied. In stedelijke omgeving afhankelijk van gebouwen.

Foerageergebieden

De verschillende kraamgroepen lijken afhankelijk van het landschap een eigen gebied of territorium van circa 100 km2 te gebruiken. Individuele dieren jagen tot op 20 km van de verblijfplaatsen. De mannetjes leven solitair of in kleine groepjes. Op vliegroute worden opgaande vegetatiestructuren (houtwallen) en vooral waterwegen gevolgd. Ze foerageren boven open water, zoals kanalen, vaarten, plassen en meren.

Zomer(kraam)verblijfplaatsen

Groepen vrouwtjes tot enkele honderden dieren verzamelen zich vanaf eind april op zolders, in spouwmuren, onder dakpannen en achter daklijsten. Het kan daarbij gaan om kerken, maar ook om gewone woonhuizen en boerderijen. Een groep verwante vrouwtjes, de kraamkolonie, bewoont een netwerk van meerdere verblijfplaatsen waartussen regelmatig verhuisd wordt. Een ‘kolonie’ bewoont een belangrijke centrale verblijfplaats, met daaraan gekoppelde satellietverblijfplaatsen welke minder regelmatig en door kleinere groepen worden bewoond.

Paarverblijfplaatsen

Langs de routes naar het wintergebied worden mannetjesgroepen gevonden. Paargroepen van individuele mannetjes met enkele vrouwtjes zijn gevonden in nest- en vleermuiskasten en boomholtes, maar ook in winterverblijven wordt gepaard.

Winterverblijfplaatsen

De grootste bekende overwinteringplaatsen in ons land liggen in groeves van Zuid-Limburg en in bunkers in het Hollandse duingebied en bij Arnhem; in het bijzonder in bunkers tussen Katwijk en Den Haag overwinteren grote aantallen dieren.

Migratie

Vanaf eind juli beginnen de kraamgroepen uiteen te vallen en volgt de trek naar de winterverblijvenover een middellange afstand van 50 tot 200 á 350 kilometer, in de richting van de duinen, het Limburgse heuvelland of de ons omringende gebergtes zoals het Weserbergland, de Eifel en de Ardennen.