Verblijfplaatsen

Het grootste deel van hun leven bevinden vleermuizen zich in hun verblijfplaatsen. Verblijfplaatsen zijn voor vleermuizen en bepalen sterk de aanwezigheid van vleermuizen, dichtheden, foerageergedrag, paargedrag en migratie. Welke vleermuizen in een stad voorkomen is dus ook sterk gebonden aan het aanbod van verblijfplaatsen in die stad en haar directe omgeving.
De factoren die de aanwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen bepalen zijn (Altringham 1996):
• bescherming tegen het weer
• bescherming tegen roofdieren
• zo goed microklimaat om zelf energie te besparen (thermoregulatie)
• gunstige ligging ten opzichte van foerageergebieden (energie besparen of meest veilige route)
• beste voortplantingsmogelijkheden (paarplaatsen)
• beste kraamzorg
• minste concurrentie met dieren die op soortgelijke plaats verblijven.
• Informatie-overdracht : hoe ontdekken vleermuizen verblijfplaatsen en foerageergebieden en hoe wisselen kennis daarover uit

Bij onderzoek naar verblijfplaatsen van vleermuizen en bij het ontwerpen en toepassen van kunstmatige verblijfplaatsen van vleermuizen spelen deze factoren allemaal een belangrijke rol.

Onderzoek naar stadsklimaat

In steden is het meestal warmer dan in het gebied daar buiten. Dit temperatuurverschil wordt het stedelijk warmte-eiland-effect of stadseffect genoemd en kan soms oplopen tot meer dan vijf graden Celcius. Omdat in Nederland nog vrij weinig bekend is over hoeveel warmer het precies is in steden, doet het KNMI op dit moment onderzoek naar stadsklimaat in Nederland. Hierbij worden onder andere metingen van weeramateurs gebruikt. Op de website van het KNMI staat informatie over dit onderzoek.

Spouwmuren

In de loop van de tijd zijn onze architectuur, bouwmethoden en gebruik van materialen voortdurend aan verandering onderhevig. Ook de geschiktheid van onze bouwwerken voor vleermuizen zijn in de loop der tijd veranderd. Zo is het toepassen van spouwmuren pas in de loop van de 1900-1950 op gang gekomen. De meervleermuis is waarschijnlijk pas in deze periode spouwmuurbewoner geworden. Vóór 1900 was de meervleermuis in ons land waarschijnlijk een zolderbewoner, iets wat nu ook nog wel voorkomt. Andere spouwmuurbewoners zoals gewone dwergvleermuizen konden vóór de twintigste eeuw al verblijfplaatsen vinden achter boeiborden en in houten constructies.

Energiebesparing

Vleermuizen zijn warmbloedige dieren, in principe. Toch lijkt de energiehuishouding van vleermuizen sterk op die van koudbloedige dieren zoals reptielen en amfibieën. Koudbloedige dieren zijn voor hun lichaamstemperatuur en mate van activiteit afhankelijk van de omgevingstemperatuur. Een slang kan bijvoorbeeld pas op jacht gaan als hij voldoende is opgewarmd, bijvoorbeeld door in de zon te gaan liggen of onder een door de zon opgewarmde steen.
Vliegen kost voor een vleermuis veel energie. Zoveel dat de balans tussen energieverbruik door vliegen en de aanwezigheid van voldoende insecten een primaire rol speelt in hoe vleermuizen leven. In de winter zijn er nauwelijks insecten en zijn vleermuizen gedwongen om een lange winterslaap te houden. Door hun temperatuur te laten zakken tot net boven de temperatuur in het winterverblijf (gemiddeld 4-8 graden) kunnen ze maanden overleven terwijl ze weinig energie verbruiken.
Maar ook in het actieve seizoen draait bij vleermuizen alles om energiebalans. De aanwezigheid van insekten kan ook buiten de winter sterk wisselen. Om zoveel mogelijk energie te besparen laten vleermuizen ook overdag vaak hun lichaamstemperatuur zakken. Ze raken daardoor wel in lethargie, dat wil zeggen dat ze in een diepe slaap zijn en niet snel op prikkels op de omgeving kunnen reageren (zoals verstoring of dreigende predatie). Daarvoor moeten ze eerst zichzelf opwarmen door met hun spieren te trillen. Dat kost veel energie en duurt afhankelijk van het te overbruggen temperatuurverschil enkele tot tientallen minuten. Energiezuinig slapen (lethargie) en energiebesparend actief worden spelen daarom een doorslaggevende rol in waar vleermuizen willen verblijven en foerageren.

Kwetsbaar

De volgende sterk met elkaar verbonden aspecten van de ecologie van vleermuizen maken dat ze in onze dynamische omgeving erg kwetsbaar zijn:
• Lethargie (in winterslaap en overdag) waardoor vleermuizen traag reageren.
• Langzame voortplanting.
• Groepsvorming in verblijfplaatsen in kwetsbare perioden
o Winterverblijfplaatsen (diepe lethargie)
o Kraamverblijfplaatsen (juveniele dieren)
• Verborgen levenswijze.

Klimaat in verblijfplaatsen door het jaar heen

Vleermuizen gebruiken een netwerk van verblijfplaatsen waarbij ze per seizoen speciale eisen stellen aan die verblijfplaatsen. Deze eisen hebben voor een groot deel betrekking op het microklimaat in de verblijfplaatsen. Daarnaast speelt ook de ligging ten opzichte van foerageergebieden en paargebieden een sterke rol.
Binnen een seizoen verhuizen vleermuizen ook regelmatig tussen verblijfplaatsen. Belangrijkste drijfveren daarvoor is het zoeken naar het optimale microklimaat en de reactie op verschillende vormen van verstoring.

Hoewel iedere soort specifieke voorkeuren voor verblijfplaatsen heeft, komt de seizoenscyclus in verblijfplaatsen voor alle soorten overeen. Per seizoen kiezen vleermuizen verblijfplaatsen voor een andere functie:
• Winterslaapplaatsen
• Tussenverblijfplaatsen
• Zomerverblijfplaatsen (niet-kraamverblijfplaatsen)
• Kraamverblijfplaatsen
• Paarverblijfplaatsen met territorium
• Zwermlocaties : “Verblijfplaatsen” met centrale zwermfunctie

Deze seizoenscyclus in verblijfplaatsen kunnen we over de seizoenscyclus in gedrag van vleermuizen leggen. Hoewel er soortspecifieke verschillen zijn kan een vleermuisjaar verdeeld worden in winterslaap en kraamperiode met daartussen een migratie en paarperiode. Tussenverblijfplaatsen, paarverblijfplaatsen en zwermlocaties vallen dan voor een groot deel in die migratieperiode.