Inrichten voor vleermuizen

Inclusief bouwen – de sleutel tot het behouden, verbeteren en ontwikkeling van leefgebieden voor stedelijke vleermuizen in de stad

Sinds het van kracht worden van de Habitatrichtlijn in 1994 en de Flora- en faunawet in 2002 zijn vleermuizen een hot item in planologische processen. Vanwege de combinatie van een achteruitgang in het recente verleden en een voor menselijke ingrepen kwetsbare levenswijze zijn alle Europese vleermuissoorten strikt beschermd.

Praktijk van bescherming – vertraging – oorzaken

De oorzaak van de problematiek rond vleermuizen en de Flora- en faunawet zit hem niet in de wet of de vleermuizen, maar in het ontbreken van een positief beleid om beschermde soorten en hun habitat een stevige plek in onze maatschappij te geven, waardoor de vleermuizen ook minder kwetsbaar worden voor kleinere incidentele ingrepen. Zonder dit positieve beleid is de Flora- en faunawet de enige manier waarop veel planten- en diersoorten praktisch beschermd worden. Op de lange duur lopen we dan het risico dat we alleen ad hoc reageren op bedreigingen voor soorten en dat soorten onopgemerkt verder achteruitgaan.

In feite is de oude verkeerde uitleg van de Habitatrichtlijn al debet aan deze situatie. De nieuwe uitleg – volgens de Zoogdiervereniging mager vorm gegeven – sinds 2009 richt zich meer op het pro-actief creëren van habitat, voordat negatieve ingrepen uitgevoerd worden.

Het Ministerie van LNV is reeds bezig met het omvormen van het natuurbeleid voor soorten door de invoering van de Leefgebiedenbenadering. Kern van deze nieuwe aanpak is dat wanneer kwantitatief voldoende en kwalitatief goed ingericht leefgebieden voor kwetsbare soorten worden aangelegd en beheerd de gunstige staat van instandhouding van deze soorten gegarandeerd kan worden. Daarmee kunnen conflictsituaties tussen bijvoorbeeld ruimtelijke ontwikkelingen en beschermde soorten buiten die leefgebieden eenvoudiger opgelost worden.

Maar hoe doe je dat voor soorten die afhankelijk zijn van menselijke bebouwing, stedelijk gebied en door mensen aangelegde infrastructuur en cultuurlandschappen?

Voor deze soorten, waaronder ook de vleermuissoorten van stedelijk gebied, is een andere aanpak nodig. Het aanleggen van beschermde leefgebieden (natuurgebieden) buiten de stad beschermd tegen allerlei stedelijke ontwikkelingen is voor deze soorten voor het aspect verblijfplaatsen niet zinvol. Deze soorten zijn voor verblijfplaatsen afhankelijk van menselijke bebouwing, en zijn daarin ook afhankelijk van gebruik en onderhoud van deze gebouwen. En, ook al wordt er volop buiten de stad en in de stadsrand gejaagd, toch zijn op bepaalde momenten in het seizoen jachtgebieden ook in de buurt van de verblijfplaats noodzakelijk.

In plaats van beschermde leefgebieden buiten de stad aan te bieden moeten we stedelijke vleermuissoorten een plek in de stad bieden, tussen de mensen.
In feite vraagt dit niet om een ander bouwbeleid en stadsontwikkeling dan er de afgelopen 100 jaar is uitgevoerd en ontwikkeld, maar wel het inzicht dat recente en verwachte ontwikkelingen de kansen voor vleermuizen in de stad aanzienlijk beperken.
Dit moeten we bijstellen door in alle aspecten van stedelijke ontwikkeling de kans moeten grijpen om stedelijke natuur te versterken. Bij ieder sloopproject, bouwproject, renovatieproject, groenproject of infrastructurele ingreep moet er naast het maatschappelijk of economisch doel van het project worden gekeken naar de kans om leefgebieden te behouden en te verbeteren.
Dit is inclusief denken. Bouwen voor mensen, inclusief vleermuizen.

Hoewel er door een gebrek aan onderzoek geen cijfers over beschikbaar zijn lijkt het erop dat voor veel gebouwenbewonende vleermuissoorten er lang een redelijk evenwichtige balans is geweest in het verdwijnen van verblijfplaatsen door sloop en renovatie en het ontstaan van nieuwe verblijfplaats door bouw. Dit geldt dan vooral voor de bewoners van spouwmuur en daklaag zoals de gewone dwergvleermuis en de laatvlieger.
Voor zolderbewonende soorten geldt dit minder doordat deze soorten in grote mate afhankelijk zijn van oude gebouwen met ongebruikte zolders, zoals kerken, kloosters, boerderijen en andere historische panden. De schade aan dit soort gebouwen in de Tweede Wereldoorlog, het gebruik van giftige middelen voor 'houtverduurzaming', de almaar toenemende renovaties en restauratie en volledige exploitatie van dit soort gebouwen en hun zolders maken dat deze soorten voortdurend onder druk staan.

De laatste jaren zijn er steeds sterkere aanwijzingen dat de balans tussen verdwijnen en ontstaan van (potentiële) verblijfplaatsen negatief wordt. Dit heeft verschillende oorzaken:

1) Vleermuisonderzoekers ervaren dat de laatvlieger steeds minder vaak wordt waargenomen. Bij de gewone dwergvleermuis is dat beeld er niet. Voor beide soorten is het een probleem dat er geen onderzoek wordt gedaan naar de populatietrend. Voor de laatvlieger is er de sterke indruk van een negatieve trend.

2) Gewone dwergvleermuizen worden opvallend vaak gevonden in onderzoeken ten behoeve van toetsing krachtens de Flora- en faunawet en er worden veel ontheffingen voor aangevraagd. Dit lijkt positief, maar:
         o Het aantal ontheffingsaanvragen is slechts een fractie van wat er op basis van soortenverspreiding en ruimtelijke ingrepen zou moeten zijn.
         o Veel adviezen voor mitigatie en compensatie zijn ontoereikend en/of worden in de praktijk niet of slechts beperkt uitgevoerd. Ook mitigatie en compensatie werken wordt niet of nauwelijks onderzocht.
         o Beperkingen in onderzoeksmogelijkheden maken dat niet alle type verblijfplaatsen gevonden kunnen worden.
         o Kennis van succesfactoren voor mitigatie en compensatie zijn bij de meeste ecologische adviesbureaus slechts beperkt aanwezig.

3) Laatvliegers worden opvallend weinig gevonden bij onderzoeken ten behoeve van toetsing krachtens de Flora- en faunawet en adviezen sluiten niet aan bij de ecologie van de soort:
         o De voor de Flora- en faunawet toegepaste onderzoeksmethoden sloten niet goed aan op de ecologie van de laatvlieger waardoor de kans op het missen van de soort bij ecologisch onderzoek erg groot was.
         o De ecologie van de soort is grotendeels onbekend waardoor het toepassen van kansrijke oplossingen erg moeilijk is.

4) Invoering van het Bouwbesluit
         o In 2003 is een nieuwe versie van het Bouwbesluit ingevoerd. Één van de artikelen van het bouwbesluit verbiedt openingen in buitenmuren van meer dan 1 cm doorsnede. Dit geldt ook voor toegangen tot spouwmuren en daklagen. Doel van dit artikel is het buitenhouden van plaagdieren zoals muizen en  ratten.

Onbedoeld heeft dit grote gevolgen gehad voor het aanbod van verblijfplaatsen van vleermuizen:

In Flora- en faunawetprocedures voorgestelde mitigerende en compenserende maatregelen zijn in de bouw- en renovatiepraktijk vaak niet of slecht uitgevoerd doordat opdrachtgevers of uitvoerders niet van het Bouwbesluit 2003 wilden afwijken. Dit oude bouwbesluit stond goed geargumenteerde afwijken wel toe, maar dat werd zelden gedaan. Nieuwbouw en gerenoveerde panden waren in veel gevallen niet of veel minder toegankelijk voor vleermuizen. Inmiddels is het Bouwbesluit aangepast, waardoor er wel vleermuisvoorzieningen in spouwmuren zijn toegestaan.

5) Isolatie en na-isolatie ivm energiebesparing
         o Gebouwenbewonende vleermuizen profiteren vaak van spleetvormige ruimten in muren en daken. In veel gevallen zijn dit isolatielagen die niet of niet geheel gevuld zijn met isolatiemateriaal (bijv de open spouwmuren die in de jaren 50-60-70 veel zijn toegepast).

Om meer energie te besparen worden deze ruimten steeds beter geisoleerd en wordt in toenemende mate na-isolatie toegepast. Na-isolatie houdt in veel gevallen in dat spouwmuren en daklagen via kleine gaten worden volgespoten met isolatieschuim of korrels. Hierbij wordt zelden rekening gehouden met gebouwenbewonende vleermuizen:
- Er wordt zelden Ff-wet onderzoek gedaan bij na-isolatieprojecten. Er is een groot risico dat vleermuizen in de spouwmuur gedood en/of ingesloten worden. Door de aard van de ingreep is de kans op slachtoffers groot, maar is de vindkans van slachtoffers erg klein.
- Nieuwbouwhuizen hebben minder geschikte verblijfplaatsen voor vleermuizen.

Door deze factoren, en in grote mate door de opkomst van het bouwbesluit en de na-isolatiegolf ligt het voor de hand dat de natuurlijke turnover tussen verdwijnen van verblijfplaatsen door sloop/renovatie en nieuw aanbod door nieuwbouw een negatieve balans heeft gekregen.

Oplossingen voor deze problematiek kunnen liggen in het drastisch aanpassen van het bouwbesluit en het stoppen met het (na-)isoleren van gebouwen. Aan het laatste kleven echter grote maatschappelijk bezwaren.

Wanneer we in de stedelijke ontwikkeling het verdwijnen van verblijfplaatsen door sloop/renovatie weer in balans willen brengen door nieuwbouw van huizen met verblijfplaatsen, dan biedt een “inclusief bouwbeleid" goede kansen.

Inclusief denken is de rode draad door Vleermuizen in de Stad: wanneer je toch al iets gaat doen – renoveren / bouwen / infrastructuur inrichten / park aanleggen] is het slim om de kans te grijpen om het leefgebied voor stedelijke soorten te verbeteren. Als gebouwen er eenmaal staan of wegen er eenmaal liggen is het vaak te laat en te duur om er nog iets aan te doen. Het vooraf meenemen van maatregelen voor vleermuizen in zowel je plan als je werkwijze hoeft niet veel tijd en geld te kosten, als je het maar tijdig genoeg in de planvorming meeneemt.

Aanleg nieuwe woonwijk : een basis- en pluspakket voor vleermuizen

De aanleg van een nieuwe woonwijk is een kans om iets voor de vleermuizen van de stad te doen. Soms is er een wettelijke verplichting, bijvoorbeeld wanneer door vleermuizen bewoonde gebouwen gaan verdwijnen. Ook wanneer er geen door vleermuizen gebruikte gebouwen verdwijnen, is het wel zinvol om de te bouwen wijk zo vleermuisvriendelijk mogelijk te bouwen:

• Je creëert nieuw leefgebied zodat populaties in aantal en oppervlak kunnen uitbreiden.
• Populaties kunnen zich versterken waardoor de gunstige staat van instandhouding in meer kwetsbare situaties minder bedreigd wordt (filosofie van de leefgebiedenbenadering)
• Nieuwe woonwijken worden daarmee een optimale verbinding tussen leefgebieden van vleermuizen in oudere stadsdelen en leefgebieden buiten de stad.
• Je hebt een kans om meer zicht en controle te hebben op de ontwikkeling en locatie van verblijfplaatsen waardoor toekomstige overlast en planologische problemen beperkt kunnen worden.
• Er kan ervaring worden opgedaan met een breed scala aan maatregelen voor vleermuizen waardoor kwetsbare situaties elders sneller en effectiever kunnen worden aangepakt


Basispakket voor woonwijken

Stel een grote stad ontwikkelt plannen voor een nieuwe woonwijk met een oppervlak van… ha. In de plannen voor zo’n woonwijk is dan opgenomen dat er wordt gebouwd:

• 300 aantal woningen
o 70 vrijstaande huizen (koopwoningen)
o 120 rijtjes huizen (koop en huur)
o 110 woningen in appartementencomplexen (koop en huur)
• Openbare en nutsvoorzieningen
o 2 scholen
o 2 panden voor openbare voorzieningen
- Gemeentelijke kantoren
- Ziekenhuis
- Brandweerkazerne
- Politiebureau
- Bibliotheek

• Infrastructurele bouwwerken en kunstwerken
o Wegen
o Bruggen en viaducten
o Openbare verlichting
o Elektriciteitshuisjes
o Waterzuivering
o Watergangen en vijvers
• Groenvoorzieningen
o Parken
o Straat en laanbeplanting etc.
o Plantsoenen
o Ecologische verbindingszones

De bouwplannen voor een woonwijk worden meestal gedreven door economische en maatschappelijke doelstellingen waarin natuur en leefgebieden voor soorten een ondergeschikte rol spelen. Met inclusief denken voor stadsnatuur zorg je ervoor dat in de vroegste fasen van de planvorming ook een leefgebiedenplan voor de wijk wordt gemaakt. Dat is niet alleen van belang voor stadssoorten, maar evenzeer waardevol voor de mens zelf (denk aan de waarde van ecosysteemdiensten). Welke leefgebieden je wilt laten ontwikkelen is afhankelijk van de natuurlijke omgeving van de stad en de nieuwe stadswijk, maar voor veel soorten is het opstellen van een basispakket mogelijk. Je kunt beslissen dat de te bouwen woonwijk ook moet kunnen voorzien in:

Basispakket stadse soorten op wijkniveau

Verblijfplaatsen

Dwergvleermuizen
- 20 potentiële kraamverblijfplaatsen voor gewone dwergvleermuizen voor een populatie van 200 - 500 indivuele dieren.
- 50-70 potentiële paarplaatsen en zomerverblijfplaatsen voor gewone en ruige dwergvleermuizen
- 10 potentiële massa-winterverblijfplaatsen voor grote groepen gewone en ruige dwergvleermuizen

Laatvliegers en tweekleurige vleermuizen
- 10 potentiële kraamverblijfplaatsen voor laatvliegers en tweekleurige vleermuizen voor een populatie van 100-250 dieren
- 10-15 potentiele paarverblijfplaatsen voor laatvliegers en tweekleurige vleermuizen
- 5 potentiële winterverblijfplaatsen voor laatvliegers en tweekleurige vleermuizen

Grootoorvleermuizen
- 5 potentiele kraamverblijfplaatsen (in gebouwen)
- 5-10 potentiele paarplaatsen en zomerverblijfplaatsen voor grootvleermuizen
- 5 potentiele winterverblijfplaatsen voor grootoorvleermuizen (en andere soorten die ondergronds overwinteren)

Foerageergebied

A ten minste 20% stedelijk groen foerageergebied in de wijk
o speelvelden – grotere plantsoenen – stadspark – volkstuinen etc.
o ehs zones in de wijk.
B ten minste 10 % stedelijk blauw foerageergebied in de wijk
o grachten / vijvers / beekloop met groenvoorzieningen
o park met grotere vijvers etc.
o ehs zone in de wijk
o DENK OOK AAN DRINKPLAATSEN
C Vliegroute / foerageergebied
o Straten /fietspaden met laanbeplanting, brede bermen en plantsoenen

Verbindingszones

- Vliegroute met knooppunten voor vleermuizen in de nieuwe wijk om in foerageergebied buiten de wijk / buiten de stad te gaan foerageren.
- Vliegroute met aansluitingspunten op aangrenzende stadswijken en binnenstad om leefgebied dieper in de stad met foerageergebieden te verbinden.

Pluspakket voor woonwijken

Afhankelijk van de natuurlijke omgeving, het aanwezig soortenspectrum, reeds aanwezige vleermuiswaarden en de ecologsiche doelstellingen van de stad, regio of provincie kunnen er ook nog pluspakketen worden samengesteld.
Een aantal voorbeelden:

Pluspakket boom- / bosbewonende soorten
Wanneer bospercelen of lanen in een gebied in de nieuwe woonwijk behouden blijven en/of wanneer er lanen parken aangelegd gaan worden kan ook een pluspakket worden gerealiseerd:

- 10 potentiële kraam- en zomerverblijfplaatsen voor o.a. watervleermuis, rosse vleermuis, franjestaart, gewone grootoorvleermuis (voornamelijk boomholten)
- 20 potentiële paarplaatsen voor rosse vleermuizen, ruige dwergvleermuis en gewone grootoorvleermuis
- 10 potentiële winterverblijfplaatsen in bomen (o.a. rosse vleermuis)

Wanneer in de beginfase van de woonwijk in restanten bos/lanen of aangelegde parken te weinig geschikte bomen zijn dan kunnen deze functies al worden aangeboden in de vorm voor deze soorten geschikte kunstmatige verblijfplaatsen (zoals vleermuiskasten). Hiermee wordt een periode overbrugd. Wanneer de bomen zich voldoende ontwikkeld hebben kunnen deze die functies gaan overnemen.

Pluspakket cultuurhistorisch / landelijk gebied
Dit is gericht op het versterken / creeëren van verblijfplaatsen die vaker in monumentale panden en bebouwing in landelijk gebied worden aangetroffen. Denk aan kerkzolders, kloosterzolders, monumentale boerderijen etc.: laatvlieger, baardvleermuis, ingekorven vleermuis, grijze grootoorvleermuis, franjestaart, mopsvleermuis, vale vleermuis.
Het is de vraag of je dan nog wel met leefgebied de stad bezig bent, maar de stadsrand of een op de landgoederen-visie gebaseerde uitbreiding kan hiervoor ruimte bieden.
Denk bijvoorbeeld aan een wijk als Ginneken in Breda.

Voorbeelden
- 5 potentieel kraam- en zomerverblijfplaatsen voor typisch zolderbewonende soorten zoals grijze grootoorvleermuis, ingekorven vleermuis en vale vleermuis.
- 10 historische panden (of nieuwe) met voor vleermuizen bereikbare spleetvormige ruimten achter hout plaatwerk (boeiborden): baardvleermuis, laatvlieger, mopsvleermuis.

Uitwerking in concrete plannen voor gebouwen

Wanneer deze basis- en pluspakketen uitgewerkt worden in meer concrete plannen is het van belang om te kijken in welke typen gebouwen de verblijfplaatsen het beste gerealiseerd kunnen worden. Het gaat dan niet alleen om het type bebouwing, maar ook om de functie van het gebouw.

In een ideale wereld kan een overheidsbeleid ontwikkeld worden dat voorschrijft dat in alle typen gebouwen verblijfplaatsen voor stadse soorten gemaakt moeten worden, dus ook in alle woonhuizen.
Het is moeilijk is om bewoners te dwingen om blij te zijn met vleermuizen in hun spouwmuur. Vooral bij particuliere nieuwbouw of kopers kun je niet afdwingen dat iemand speciale voorzieningen inbouwt of een huis inclusief vleermuizen koopt.

Wanneer je vanuit beleid de basispaketten en pluspakketten wilt implementeren dan kan de overheid het goede voorbeeld geven door zelf het voortouw te nemen in het realiseren van de belangrijkste verblijfplaatsen in openbare gebouwen. De overheid kan verder particulieren stimuleren zelf ook aan de slag te gaan:

• Kraamverblijfplaatsen / bovengrondse winterverblijfplaatsen versterken / inrichten in openbare gebouwen, gebouwen met nutsfunctie etc. Dit type verblijfplaatsen is sterk afhankelijk van de juiste warmtehuishouding van de locatie en erg kwetsbaar voor ingrepen.
Denk aan:
o Scholen / wanden van gymzalen / brandweerkazerne, sportcentra, stadskantoren, kunstwerken (brughoofden, brugpijlers, hoge kademuren), parkeergarages etc, elektriciteitshuisjes (extra verdieping…) etc.
o Openbare historische gebouwen (kerken)
o Sociale woningbouw, waarbij overlast en kwetsbare situaties zorgvuldig voorkomen worden: zijgevels flats en appartementen, muren van trappenhuizen, liftkokers en stookhuizen.
o Speciale voorzieningen
- Vleermuiskasten op palen in parken, volkstuinen, schooltuinen etc.
- Follies in parken (denk aan een parkvijver met eiland met nepruïne met een verblijfplaats daarin)

Dit kan door het gebouw zelf zo te bouwen dat voor vleermuizen geschikte ruimten (daklagen / spouwmuren) toegankelijk zijn of door speciale voor vleermuizen gemaakt voorzieningen in te bouwen.

Paarverblijfplaatsen (gewone dwerg) en individuele zomerverblijfplaatsen stimuleren in alle bouw en particuliere initiatieven. Dit type verblijfplaatsen is minder temperatuur kritisch en de vleermuizen erin zijn minder kwetsbaar voor ingrepen.
De verblijfplaatsen zijn meestal ook klein in omvang en kunnen automatisch in bouwvormen toegepast worden:
• Standaard gebruik van kleine vleermuisvoorzieningen in openbare gebouwen / nutsfunctie / sociale woningbouw– zie hierboven. Denk aan inmetselstenen / daklijsten / kleine boeiborden.
• Stimuleren gebruik van kleine vleermuisvoorzieningen bij bouw van particuliere woningen / gebouwen. Denk aan inmetselstenen / daklijsten / kleine boeiborden.
• Stimuleren van bouwen/kopen en ophangen van vleermuiskasten door particulieren.
• Aanbrengen van vleermuiskasten in groenvoorzieningen.

Het ophangen van kasten voor kraamkolonies door particulieren kan natuurlijk ook gestimuleerd worden, maar dit kan problemen opleveren wanneer mensen gaan verhuizen en de kast willen meenemen, of een nieuwe eigenaar de kast niet wil overnemen. Bij kasten voor paarplaatsen en zomerverblijfplaatsen van individuele dieren speelt dit probleem veel minder omdat de functie van gebruik minder kwetsbaar is en de verblijfplaats gemakkelijker te vervangen is.

Voor foerageergebieden en vliegroutes is het volgende van belang:
- voldoende oppervlak en kwaliteit van groene/blauwe structuren en gebieden – puur ecologische kwaliteit
- Voorkomen van en beperken van negatieve invloed van andere factoren op deze vliegroutes en foerageergebieden:
           o Voorkomen dat wegen en verlichtingsbronnen en vliegroutes blokkeren
                  - Slimmer gebruik van lichtbeperkende maatregelen zowel door de keuze van de verlichting als als door de inrichting van het landschap.
                  - Vleermuisvriendelijke verlichting (gerichte armaturen, kleur etc.) gebruiken
                  - Hop-overs (natuurlijk / kunstmatig)
                  - Fly-unders (tunnels / duikers)
                  - Vliegroutes van verlichte kruispunten door middel van landschapsinrichting wegleiden naar een rustige en donkere oversteekplek
           o Voorkomen dat teveel of verkeerde verlichting foerageergebieden ongeschikt maakt.
                  - Met slim gebruik van deze uitgangsprincipes en beschikbare technieken kan voor mensen belangrijke infrastructuur meteen ook voor vleermuizen geschikte infrastructuur worden. Je hoeft er echt niet iets speciaal voor aan te leggen.

NB Dit principe kan natuurlijk werken voor een al bestaande woonwijk of ander stedelijk gebied:
1. bestaande vleermuiswaarden en huidige knelpunten in kaart brengen = veldonderzoek en een inspectie overdag.
2. Plannen op korte termijn in kaart brengen en verwachte knelpunten in kaart brengen
3. Kaart maken met oplossingsmogelijkheden (met prioriteiten) en verwijzend naar document met uitwerking van verschillende soorten oplossingen.
4. Wanneer in dat gebied ingrepen gaan plaatsvinden (sloop / renovatie / bouw / aanleg wegen / onderhoudt wegen / aanleg groenstructuur etc.) kan de ingreep en de eerdere in kaart gebrachte knelpunten en oplossingen op één kaart (allemaal GIS-werk) gecombineerd worden.
Daarop wordt duidelijk dat een gebouw, kruispunt of weg waaraan onderhoudswerkzaamheden verricht gaan worden of de weg waaraan de lantaarnpalen of lampen vervangen moeten worden ook een knelpunt of oplossingsplek is. Je kunt de vanuit infrastructurele noodzaak geplande ingreep dan meteen aangrijpen om bijvoorbeeld:
o Een fly-under om omlegging van vliegroute aan te leggen.
o Lichtarmaturen te voorzien van paralumen.
o Type verlichting aan te passen.
o Een ondergronds winterverblijf aan te leggen (in brughoofd)
o Verblijfplaatsen in muren op te nemen, boeiborden toegankelijk te maken etc.

Wanneer een gebouw speciaal hiervoor verbouwd moet worden of een weg opengelegd moet worden zijn de bijkomende kosten vaak zo hoog dat van de vleermuisvoorzieningen wordt afgezien. Door synergie te creëren is het en goedkoper en wordt het creëren / verbeteren van stads natuurlijk leefgebied onderdeel van de dynamiek van de stad.

 

Oproep

Voor dit vleermuisitem beschikken wij nog niet over een voorbeeldproject met foto. Heb je meer informatie over dit onderwerp of een voorbeeld, liefst met illustraties, laat het ons dan weten. Samen werken we aan het verder ontwikkelen van kansen voor vleermuizen in de stad.