Vleermuizen en lichtverstoring

Vleermuizen mijden niet alleen daglicht, maar ook kunstmatige verlichting. We spreken van lichtverstoring als het normale gedrag en/of de ecologie van vleermuizen door de verlichting (negatief) wordt beïnvloed. De verstoring kan leiden tot een negatieve populatie-ontwikkeling. Een andere term die in dit verband wordt gebruikt is lichtvervuiling. We moeten hierbij onderscheid maken tussen astronomische en ecologische lichtvervuiling. In het eerste geval betreft het de vervaging (voor de menselijke waarneming) van de nachtelijke hemel, als gevolg van kunstmatig strooi- en direct licht in een bebouwde omgeving. In ons geval gaat het om ecologische lichtvervuiling, waarbij de verlichting het natuurlijke dag-/nacht-ritme van ecosystemen beïnvloedt (Longcore & Rich 2004).

Verlichting kan verschillende delen van het leefgebied van vleermuizen beïnvloeden. We kunnen onderscheid maken tussen effecten van verlichting op verblijfplaatsen, op vliegroutes en in foerageergebieden.

Verblijfplaatsen

Verlichting van de uitvliegopening van een zomerverblijfplaats leidt ertoe dat de vleermuizen later uitvliegen (Downs et al. 2003). Hierdoor wordt de foerageerperiode verkort, juist in de schemerperiode, wanneer het aanbod aan insectendichtheden het hoogst is en vleermuizen ‘hun slag moeten slaan’. Ernstige lichtverstoring kan tot gevolg hebben dat het verblijf wordt verlaten.

Het is te verwachten dat het aanbrengen van verlichting bij of in winterverblijfplaatsen eveneens een verstorend effect zal hebben.

Verlichting van de verblijfplaats zelf (zolders, ondergrondse verblijven) op de momenten waarop deze ruimtes van belang zijn voor vleermuizen, zal er in de meeste gevallen toe leiden dat de vleermuizen deze verblijfplaats verlaten.

Vliegroutes

De meeste vleermuissoorten gebruiken lijnvormige structuren in het landschap, zoals bomenrijen, bosranden en waterwegen, als vliegroute tussen verblijfplaats en foerageergebied en tussen foerageergebieden. Een aaneengesloten netwerk van deze structuren is van essentieel belang voor het voortbestaan van populaties.

Verlichting kan een barrière vormen en ertoe leiden dat (delen van) vliegroutes minder in trek raken of in onbruik raken, en dat het gebruik ervan richting foerageergebieden wordt vertraagd (Kuijper et al. 2008, Stone et al. 2009). Dit kan leiden tot het gebruik van alternatieve vliegroutes, die vaak langer zijn en dus extra energie kosten. Daarnaast kunnen deze routes risico’s met zich meebrengen, zoals een hoger predatierisico en meer blootstelling aan de elementen (Jones et al. 2009). Bovendien zijn geschikte alternatieve routes langs lijnvormige elementen niet altijd voorhanden. Delen van het landschap kunnen als gevolg van verlichting dan ook minder goed of zelfs onbereikbaar worden, met negatieve gevolgen voor de overlevingskans van populaties.

Foerageergebieden

Vele veldstudies geven aan dat veel vleermuissoorten kunstmatig verlichte delen van het landschap vermijden en zich grotendeels beperken tot gebiedsdelen waar verlichting ontbreekt (Fure 2006). Dit geldt voor permanente verlichting, maar ook tijdelijke verlichting, zoals bij evenementen, kan vleermuizen (tijdelijk) verdrijven uit hun dagelijkse foerageergebieden (Richardson 2003).

Vleermuizen gebruiken in één nacht vaak meerdere foerageergebieden na elkaar. Als lichtverstoring juist optreedt tijdens de voedselpiek (afhankelijk van het moment van de nacht en het seizoen), is het negatieve effect het sterkst.

Anderzijds heeft bepaalde verlichting een aantrekkende werking op insecten. De hierdoor ontstane insectenconcentraties worden bejaagd door vleermuizen. In sommige gevallen specialiseren vleermuizen zich in hoge mate op het jagen bij verlichting, zoals straatlantaarns. Foeragerende Kuhl’s dwergvleermuizen (Pipistrellus kuhlii) in Zwitserland, bijvoorbeeld, werden vrijwel alleen nog bij straatlantaarns aangetroffen (Haffner & Stutz 1986). Maar ook in Nederland blijkt de aanwezigheid van vleermuizen soms sterk gecorreleerd met de aanwezigheid van straatverlichting (o.m. Reinhold 1993).

Dit impliceert een positief effect van kunstmatige verlichting, zoals straatlantaarns, omdat hierdoor extra foerageermogelijkheden worden geboden. Het aantonen van vleermuizen rond lantaarns is echter een zwak bewijs, omdat verlichte vleermuizen gemakkelijker worden waargenomen. Er is vooralsnog weinig bekend over de verhouding tussen het voordeel van deze voedselconcentraties rond lampen en het daadwerkelijke foerageervoordeel op de lange termijn.

Naar verwachting pakt de invloed van verlichting op de soortensamenstelling als geheel negatief uit. Het zijn namelijk uitsluitend de snelvliegende vleermuizen die bij lampen jagen (Blake et al. 1994), in Nederland met name de gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, laatvlieger en rosse vleermuis. De meeste andere, doorgaans meer breedvleugelige en langzamer vliegende soorten vleermuizen mijden verlichting en profiteren dus niet van de insectenconcentraties rond lampen. Lichtmijdende soorten zijn grootoorvleermuizen en Myotis-soorten, zoals watervleermuis, meervleermuis en franjestaart. Binnen deze groep bevinden zich juist minder algemene soorten.

Uit onderzoek is gebleken dat verlichting niet alleen insecten uit de directe omgeving aantrekt, maar dat de aantrekkende werking een veel groter bereik heeft. Het gevolg is dat insectendichtheden in de donkere delen van het landschap rondom de verlichting afnemen en dat de foerageermogelijkheden voor lichtmijdende soorten vleermuizen, kleiner worden. Dit verstoort de reproductie.

Verhoogd predatierisico

Het foerageervoordeel dat enkele soorten vleermuizen hebben van de aanwezigheid van insecten bij verlichting, wordt mogelijk deels tenietgedaan door een verhoogd predatierisico. (Rydell 1992). Er zijn waarnemingen van torenvalken, vogels die normaalgesproken overdag actief zijn, die ’s nachts op vleermuizen jaagden in het schijnsel van een straatlamp. Ook de verminderde vleermuisactiviteit bij toename van de hoeveelheid maanlicht kan worden verklaard door predatievermijdend gedrag (Usman et al. 1980 e.a.).

Verkeer

Een indirect effect van straatverlichting op vleermuizen is de verhoogde kans om ten prooi te vallen aan langsrazend verkeer. Onder vrijwel alle ineemse soorten vallen verkeersslachtoffers, maar gebleken is dat vooral de laatvlieger relatief vaak dood op wegen wordt aangetroffen (Vergoossen 1984 e.a.).

Lichtgevoeligheid van verschillende soorten

Zoals gezegd lijkt het erop dat laat uitvliegende soorten gevoeliger zijn voor lichtverstoring dan vroege uitvliegers. Met name Plecotus- en Myotis-soorten zijn relatief intolerant voor natuurlijk licht en kunstmatige lichtbronnen.