Baardvleermuis

Uiterlijk

De baardvleermuis (Myotis mystacinus) is een kleine soort. Hij heeft een lichte grijzige buikvacht en een donkerbruine tot geelbruine rugvacht. De baardvleermuis wordt ook wel de gewone baardvleermuis genoemd. Dit om hem te onderscheiden van de veel zeldzamere Brandt's vleermuis (Myotis brandtii), die ook wel grote baardvleermuis wordt genoemd. Deze twee soorten zijn bij zichtwaarnemingen en met de batdetector niet of zeer moeilijk van elkaar te onderscheiden. Tot nu toe zijn beide soorten alleen op grond van gebitskenmerken en bij mannetjes aan de vorm van de penis met zekerheid van elkaar te onderscheiden. Zie een vleermuizen- of zoogdiergids voor meer informatie over deze determinatiekenmerken.

Verspreiding

De baardvleermuis is in Nederland een soort van het kleinschalige agrarische cultuurlandschap en bosgebieden. De zomerverspreiding in Nederland is zeer slecht bekend. Tijdens de winterslaapperiode is het een van de meest aangetroffen soorten vleermuizen, die in grote delen van Nederland voorkomt. Het zwaartepunt van de verspreiding ligt in het midden, oosten en zuiden van Nederland, in het rivierengebied, de hogere zandgronden en het heuvelland, en in mindere mate in de landgoederenzone in de duinen. In het laagland is ze veel zeldzamer. In de zomer is de baardvleermuis geen echte stadssoort, maar vanwege het overwinteren in gebouwen wordt de soort hier toch behandeld.

Foerageergebieden

Ze jagen in haast stereotype vliegbanen op en neer over bospaden, boven beken in het bos, langs bosranden en houtwallen of in cirkels en lussen boven een open plek in het bos, in gaten tussen de boomkronen of in de luwte van een houtwal in kleinschalig landschap. Vaak worden avond aan avond dezelfde plekken opgezocht en dezelfde banen gevlogen. De homerange wordt als relatief klein ingeschat. Het merendeel van de dieren jaagt binnen 1 tot 3 km van de verblijfplaats, maar ze kunnen tot op 10 km van hun verblijfplaats worden waargenomen.

Zomerverblijfplaatsen

De baardvleermuis bewoont in de zomer zowel spleten, scheuren en spechtengaten in bomen, zolders, betimmeringen en vensterluiken aan huizen, als vleermuiskasten. Een kraamgroep, variërend van 10 tot meer dan 100 dieren, bewoont een netwerk van verblijfplaatsen waarbij op één bepaald moment een deel van de tot het netwerk behorende verblijfplaatsen bewoond wordt, en individuele dieren en groepen veel verhuizen. Al enkele dagen na de geboorte worden ook de jongen mee verhuisd.

Vliegroutes

Vliegroutes volgen lijnvormige structuren in het landschap. 

Paarverblijfplaatsen

In de herfst en in het voorjaar worden winterverblijven gebruikt als ‘zwermlocatie’. In deze fasen kunnen zwermen jonge mannetjes, maar ook gemengde groepen van vrouwtjes en adulte mannetjes bij de ingangen en in de verblijven worden waargenomen. Paring vindt voor zover bekend in de winterverblijven plaats.

Winterverblijfplaatsen

Als winterverblijf zijn vooral kalksteengroeven, bunkers, forten, vestingwerken, oude steenfabrieken, ijskelders en (kasteel)kelders bekend. De winterslaapstrategie lijkt die van de stabiele slaper te zijn, die relatief goed lage temperaturen verdraagt en van oktober tot april in winterslaap blijft.

Baardvleermuis in winterslaap (©Erik Korsten)
Baardvleermuis in winterslaap (©Erik Korsten)

 

 

 

 

 

 

 

 

Migratie

De baardvleermuis geldt als “standvleermuis”, die meestal tot hooguit 100 km aflegt tussen
zomer- en winterverblijf, maar terugmeldingen van ringen laten ook afstanden van meer dan 200 tot 600 km zien.